Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5643

Datum uitspraak1999-02-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/703
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 99/703 VRWET H Inzake: A, geboren op [...] 1974, van Srilankaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Terechtzitting: 8 februari 1999. De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr C.J. Schoorl, advocaat te Alkmaar. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij beschikking van 24 november 1998 is de vreemdeling op grond van artikel 7a, tweede en derde lid, Vw, hierna te noemen 7a maatregel, geplaatst in het aanmeldcentrum te Schiphol. Verweerder heeft zijn op diezelfde dag ingediende aanvraag om toelating als vluchteling bij beschikking van 26 november 1998 niet ingewilligd en de ten aanzien van de vreemdeling toegepaste 7a maatregel gehandhaafd. Deze maatregel wordt thans in het Grenshospitium ten uitvoer gelegd. Tegen de 7a maatregel is reeds eerder beroep ingesteld. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, is overwogen en beslist in de uitspraak van 7 december 1998 met kenmerk AWB 98/7242. Bij die uitspraak is het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de oplegging en voortduring van de 7a maatregel ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 26 januari 1999, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de 7a maatregel. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van schadevergoeding. 2. Overwegingen 2.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is dat deze rechtbank, zittinghoudende te Haarlem, in haar uitspraak van 7 december 1998 (reg nr. AWB 98/7240 & 98/7241 & 98/7242) heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag van de vreemdeling om toelating als vluchteling op goede gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard en de maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw mitsdien gerechtvaardigd was. 2.2 Thans ligt de vraag voor of er nog zicht is op uitzetting van de vreemdeling. Zou dat niet het geval zijn dan zou immers voortzetting van de maatregel niet langer geïndiceerd, en daarmee onrechtmatig zijn. 2.3 Namens de vreemdeling is betwist dat er nog langer zicht op uitzetting bestaat, waartoe hij het volgende heeft aangevoerd. Op 8 december 1998 heeft hij tegen de Nederlandse Staat een klacht ingediend bij het Comité tegen Foltering (ingesteld onder artikel 17 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, hierna aan te duiden als: het Comité) omdat zijn (voorgenomen) verwijdering in strijd zou zijn met artikel 3 van dit Verdrag. Op 15 december 1998 heeft het Comité deze klacht in behandeling genomen en de Nederlandse Staat verzocht om de vreemdeling niet te verwijderen zolang de klacht nog in behandeling is. Naar aanleiding daarvan heeft de vreemdeling verweerder verzocht de onderhavige maatregel op te heffen. Reeds het enkele feit dat het Comité de klacht in behandeling heeft genomen impliceert volgens de vreemdeling dat de klacht niet kennelijk ongegrond is. Daarmee is zijns inziens tevens gezegd dat de beschikking van verweerder (op zijn asielverzoek) en de uitspraak van de rechtbank (op zijn tegen die beschikking ingestelde beroep) onjuist zijn. Nu er vooralsnog van moet worden uitgegaan dat sprake is van een gegronde klacht, dient uitzetting, en daarmee ook verdere vrijheidsontneming, achterwege te blijven, aldus nog steeds de vreemdeling. 2.4 De gemachtigde van verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nog immer zicht op uitzetting bestaat, nu verweerder geen gevolg zal geven aan het verzoek van het Comité om de uitzetting van de vreemdeling hangende de klacht op te schorten. Van dit voornemen heeft verweerder de vreemdeling bij brief van 5 februari 1999 in kennis gesteld. Overigens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting doen weten dat niet tot verwijdering zal worden overgegaan dan nadat de (gemachtigde van de) vreemdeling van verweerders officiële afwijzende reactie op het verzoek van het Comité in kennis zal zijn gesteld. 2.5 De rechtbank oordeelt als volgt. 2.6 Het enkele feit dat de uitzetting van de vreemdeling thans niet aan de orde is (de verwijdering zal eerst na de officiële afwijzing van het verzoek van het Comité worden geëffectueerd) betekent niet dat er geen zicht is op uitzetting binnen een aanvaardbare termijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder, blijkens gedane mededelingen ter zitting, het verzoek van het Comité nog deze maand zal beantwoorden. 2.7 Hoewel de vreemdeling thans reeds rechtsmiddelen tegen de door verweerder voorgenomen handelwijze in het vooruitzicht heeft gesteld (hij zal tezijnertijd bezwaar maken tegen verweerders weigering zijn uitzetting achterwege te laten en voorts de president van de rechtbank verzoeken om een verbod tot uitzetting hangende dat bezwaar) kan zulks thans niet tot opheffing van de maatregel leiden. Dat zou slechts anders zijn in het geval dat, binnen het beperkte toetsingskader dat de onderhavige procedure de rechtbank biedt, thans reeds evident zou zijn dat verweerders voornemen om de vreemdeling uit te zetten de rechterlijke toets (althans voorlopig) niet zal kunnen doorstaan en de door de vreemdeling nog te vragen voorlopige voorziening daadwerkelijk zou worden getroffen. Van zo'n evidentie is in dit geval geen sprake, mede gelet op het volgende. 2.8 Het Comité heeft zich kennelijk nog niet over de ontvankelijkheid, laat staan over de inhoud van de klacht uitgelaten. Nu het de rechtbank (noch de gemachtigde van de vreemdeling) op dit moment bekend is op basis van welke criteria het Comité de Nederlandse Staat heeft verzocht de verwijdering van de vreemdeling op te schorten, noopt het enkele feit dat er thans zo'n verzoek voorligt niet tot de conclusie dat de klacht gegrond is, althans niet kennelijk ongegrond. Overigens blijkt uit rule 108, sub 9, van de "procedure of the consideration of communications received under article 22 of the convention" van het Comité dat het feit dat aan een lidstaat is verzocht "to take steps to avoid a possible irreparable damage to the persons who claim to be victim(s) of the alleged violation [...] does not imply that any decision has been reached on the question of the admissiblity of the communication." Dat geldt, blijkens rule 110 sub 3, mutatis mutandis voor het feit dat een lidstaat is verzocht dergelijke maatregelen te treffen, hangende de inhoudelijke behandeling van de klacht. 2.9 Nu de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet de opheffing van de maatregel te bevelen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. 2.10 Nu de 7a maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr E.L. Grosheide, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr J. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 1999, in tegenwoordigheid van de griffier. afschrift verzonden op: 18 februari 1999 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem. Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.